 |
14 AUGUSTUS 2012 |


|
 |
|
DOSSIER EQUINE INFECTIEUZE ANEMIE
Equine infectieuze anemie kwam tot januari 2010 in België niet voor.
In 2010 werden 7 uitbraken vastgesteld, telkens bij uit Roemenië afkomstige paarden die de asymptomatische vorm van de ziekte hadden. Geen van de in aansluiting op het epidemiologische onderzoek geteste contactpaarden bleek positief te zijn.
Naast de uitbraken zelf werd ook een gebrek aan traceerbaarheid vastgesteld. Dit wijst nogmaals op het belang van een goede traceerbaarheid en registratie van de bewegingen van paarden.
In 2012 werden al 3 nieuwe uitbraken vastgesteld maar de situatie lijkt verschillend van deze in 2010. Het eerste geval betrof een dier met klinische symptomen en 4 andere paarden van hetzelfde bedrijf bleken eveneens besmet te zijn. Er werden in dezelfde provincie nog twee andere uitbraken vastgesteld. Uit de tot nu toe verzamelde gegevens blijkt dat er een verband bestaat tussen de 1ste uitbraak en de andere twee, maar het onderzoek wordt voortgezet om, indien mogelijk, de oorsprong van de infectie en alle mogelijk besmette dieren te kunnen identificeren.
Deze vaststelling en het stijgend aantal gevallen van besmette paarden die in andere lidstaten werden geïdentificeerd, geven aan dat de praktijkdierenartsen ook deze ziekte in overweging moeten nemen bij het stellen van een diagnose.
Wat is equine infectieuze anemie ?
EIA (ook moeraskoorts genoemd) is een virale paardenziekte, die zich onder andere kan uiten door koorts, anemie en vermagering.
De gevoelige diersoorten zijn paarden, muildieren, ezels en zebra's. De ziekte wordt niet overgedragen op mensen.
Infectieus agens
Een virus van de familie van Retroviridae, genus Lentivirus. Er bestaan meerdere stammen, elk met een verschillende virulentie. Het EIA-virus is onderhevig aan een antigene drift waarbij het zich via een wijziging van de aangrijpingspunten van de humorale en cellulaire reactie van de gastheer kan beschermen tegen de immuunreactie van het dier. Het virus vermeerdert zich in de macrofagen.
Vatbaarheid van paardachtigen
Paarden zijn blijkbaar het meest gevoelig voor de ziekte. De klinische symptomen zijn beperkter bij ezels en muildieren.
Symptomen
De ziekte kan zich voordoen in een acute, een chronische of een asymptomatische vorm.
Acute vorm
De acute vorm is een overgangsfase die slechts 1 tot 3 dagen duurt en tijdens welke de dieren koorts en trombocytopenie hebben. Men kan petechiën vaststellen op de slijmvliezen en/of gebrek aan eetlust. De acute vorm wordt vaak niet opgemerkt.
Bij sommige dieren is de afloop dodelijk met een zware verslechtering van de algemene toestand en soms ernstige anemie, icterus, tachypnee, tachycardie, oedeem in de onderste lichaamsdelen, epistaxis. De dieren sterven dan na 1 tot 3 weken. Plotselinge sterfte na 1 tot 3 dagen wordt soms ook waargenomen.
De meeste dieren ontwikkelen een chronische vorm van de ziekte. Een klein percentage krijgt meteen de asymptomatische vorm.
Chronische vorm
De meeste besmette dieren ontwikkelen intermitterend enkele acute episodes die doorgaans enkele dagen duren en dan verdwijnen, waarna de dieren weer normaal lijken. De tijd tussen de klinische episodes is variabel. Doorgaans duurt die periode 12 maanden maar dat kan ook langer zijn. Daarna worden de dieren asymptomatische dragers.
Sommige dieren ontwikkelen een verzwakkende vorm van de ziekte die enkele maanden kan aanhouden en gepaard gaat met vermagering, tot en met cachexie, vermoeidheid, afname van de capaciteiten en uiteindelijk de dood. Men stelt perifere oedemen vast, de dieren hebben anemie en soms ook zenuwsymptomen.
Asymptomatische vorm
Deze paarden lijken gezond, maar hebben zwakke of onaantoonbare virushoeveelheden in het bloed. Het is mogelijk dat de dieren geen enkel symptoom vertonen. Factoren zoals stress, behandelingen of andere ziekten kunnen evenwel tot een acute vorm leiden, en dus een belangrijke verhoging van de virushoeveelheid in het bloed met zich meebrengen.
Incubatieperiode
Varieert normaal van tussen 1 toten 3 weken, maar kans soms oplopen tot 3 maande.
Epidemiologie
Het virus wordt vooral overgebracht via het bloed :
- via hematofage insecten (daasvliegen, vliegen). Het gaat dan om een louter mechanische overdracht. Het virus vermeerdert zich niet in het insect. De overdracht gebeurt wanneer het insect zijn maaltijd op een besmet dier stopzet, naar een niet-besmet dier gaat en daar de maaltijd verder zet. Het virus kan bij het insect tot 4 uur overleven.
Muggen worden niet beschouwd als vectoren van dit virus.
Uit studies blijkt dat wanneer daasvliegen hun maaltijd onderbreken 99% van hen terugkeert naar het paard waarop het die was begonnen als de andere paarden zich op een afstand van meer dan 50 m van het eerste paard bevinden. De Europese regelgeving legt als bescherming een afstand van ten minste 200 meter op.
- via iatrogene weg (naald, tandheelkundige materialen). Het virus overleeft tot 4 dagen in een besmette naald.
Bijvoorbeeld : In 2006 werd in Ierland een merrie met hemorragie naar een dierenkliniek gestuurd waar ze uiteindelijk werd geëuthanaseerd. Later bleek dat de merrie besmet was met EIA. Vijftien van de paarden die in de kliniek aanwezig waren toen die merrie daar ook was, raakten toen besmet.
- door het gebruik van van bloed afgeleide producten (serum, plasma)
Er is een groter risico van overdracht van paarden met klinische symptomen aangezien de hoeveelheid virus in het bloed dan veel groter is. Eén enkele steek van een daasvlieg kan bijvoorbeeld het virus overbrengen van een paard met klinische symptomen (terwijl daarvoor 52 stalvliegen nodig zijn). Er werd niettemin aangetoond dat de ziekte kan worden overgedragen wanneer 1 ml bloed wordt genomen van asymptomatische dragers en ingespoten in niet-besmette dieren. Ook is uit een studie gebleken dat 25 daasvliegen de ziekte kunnen overdragen vanuit een dier dat asymptomatische drager is en 9 maand voordien een klinische episode had ontwikkeld .
Intra-uteriene besmetting is mogelijk maar zeldzaam en doet zich vooral voor wanneer tijdens de dracht een klinische episode optreedt. Het sperma van geïnfecteerde hengsten is besmettelijk.
Aanwezigheid van het virus werd aangetoond in dierlijke secreties (uitwerpselen, slijm, melk) en dierlijke weefsels. Het virus wordt daar vooral in aangetroffen tijdens de perioden met klinische symptomen tijdens welke het virusgehalte hoog is. Er wordt echter aangenomen dat deze vormen van besmetting beperkt zijn.
Er bestaan seizoensinvloeden met een verhoging van de transmissie in de zomer en in de herfst (insecten als vectoren).
Het virus blijft gedurende het hele leven aanwezig in besmette dieren; deze dieren vormen dus een reservoir van het virus.
Diagnose
De differentiële diagnose omvat : piroplasmose, ehrlichiose, leptospirose, borreliose, tumoren met metastasen, maar ook paardeninfluenza, equin herpesvirus, dourine, equine virale arteritis, paardenpest en ook Japanse encefalitis, …
De Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) beveelt meerdere diagnoseonderzoeken aan : gelimmunodiffusietest (Cogginstest), ELISA, westernblot, isolatie en identificatie van het virus met PCR.
Omdat het virus persistent is bij besmette dieren, wordt de infectie bevestigd door een positieve serologische test. Antilichamen verschijnen doorgaans 2 tot 3 weken na de besmetting. In zeldzame gevallen kan het langer duren. Veulens van besmette moeders kunnen tot 6 maand colostrale antilichamen hebben.
De Europese regelgeving legt een termijn van 90 dagen op voor het vrijgeven van dieren na (direct of indirect) contact met een besmet dier. De OIE schrijft, met betrekking tot de internationale handel, voor dat geen enkel geval van EIA mag zijn vastgesteld op de plaatsen waar het dier heeft verbleven gedurende de 3 maanden voor het inladen.
De Cogginstest geldt als referentietest.
Met ELISA kunnen vroeger antilichamen worden opgespoord dan met de Cogginstest,maar omdat die test valse negatieve resultaten kan opleveren, moeten de resultaten ervan worden bevestigd door middel van een Cogginstest of een westernblot.
Virusisolatie gebeurt via het enten van verdacht bloed op een kweek van paardenleucocyten of op een niet-besmet paard. De kans op succes is vrij klein.
PCR wordt vooral gebruikt wanneer infectie wordt vermoed bij een negatieve of twijfelachtige serologische test of om een infectie te bevestigen voordat antilichamen verschijnen.
Preventie - Behandeling
Er is geen enkele behandeling toegestaan. De besmette paarden blijven levenslang drager. Zij moeten zo snel mogelijk worden geslacht of geëuthanaseerd.
Er bestaat geen enkel vaccin tegen deze ziekte.
Bijgevolg is de toepassing van de maatregelen inzake goede veterinaire praktijken en goede hygiënepraktijken van primordiaal belang :
- gebruik van wegwerpspuiten en –naalden,
- bij gebruik van materieel dat besmet kan zijn met bloed (maagsonde, materieel voor tandverzorging, verbanden en verzorgingsmaterieel, …) of afscheidingen van dieren (verzorgingsmaterieel, trens, …) : gebruik van wegwerpmaterieel, apart materieel gebruiken voor elk dier of schoonmaken en ontsmetten met een virusdodend ontsmettingsmiddel.
Gebruik van insecticiden of afweermiddelen op paarden kan insectenbeten en dus ook het risico van verspreiding door vectoren verminderen. In de literatuur worden de volgende moleculen aanbevolen : permethrine en pyrethrinoïden. In België is er echter geen enkel diergeneesmiddel op basis van die moleculen met een markttoelating voor gebruik bij paarden. Het cascadeprincipe moet dan ook worden toegepast.
In niet-endemische gebieden bestaat de belangrijkste maatregel er evenwel in de zieke paarden op te sporen en ze te verwijderen.
Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de symptomen van de ziekte (zie Belgische wetgeving).
Belgische wetgeving
EIA is een ziekte die opgenomen is in het koninklijk besluit van 25 april 1988 tot aanduiding van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. Het gaat dus om een aangifteplichtige ziekte die onmiddellijk aan de Provinciale Controle-eenheid moet worden gemeld.
Het koninklijk besluit van 01/02/2012 betreffende de bestrijding van infectieuze anemie bij paardachtigen is van toepassing.
Dit koninklijk besluit voorziet onder meer in :
- de definitie van « dieren verdacht van infectieuze anemie » ;
- de verplichtingen van de dierenarts en de houder van de dieren :
- bij verdenking moet de houder een erkend dierenarts ontbieden ;
- de dierenarts moet het dier binnen 24 uur onderzoeken. Als de verdenking wordt bevestigd moet de dierenarts het FAVV van de verdenking in kennis stellen en erop toezien dat de verdachte dieren steeds verwijderd blijven van de plaatsen waar andere paarden besmet zouden kunnen worden;
- officiële maatregelen die moeten worden getroffen bij verdenking van de ziekte in een bedrijf :
- verdachte dieren afzonderen van de andere paardachtigen van het bedrijf en van de paardachtigen in de omgeving ;
- aanwezigheid van de infectie bevestigen/ontkrachten ;
- verspreiding van de ziekte tijdens de periode van verdenking beletten door verplaatsingen van verdachte dieren en biologische producten alsook het gebruik van die producten te verbieden.
- officiële maatregelen die moeten worden getroffen wanneer de ziekte in een bedrijf wordt bevestigd :
- besmette dieren zo snel mogelijk slachten of euthanaseren ;
- voorraden van biologische producten van een besmette donor vernietigen ;
- alle paardachtigen van het bedrijf afzonderen en verbod op de aan- en afvoer van paardachtigen in en uit het bedrijf ;
- verbod op de afvoer van biologische producten van het bedrijf en verbod op het gebruik daarvan.
- voorwaarden om de maatregelen te kunnen opheffen bij verdenking of bevestiging van de ziekte in een bedrijf ;
- maatregelen voor het afzonderen en onderzoeken van paarden die vanuit Roemenië in België worden binnengebracht.
De epidemiologische situatie in Europa
De verspreiding van EIA is wereldwijd.
In Europa werden er in 2010 haarden vastgesteld in Duitsland, België, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Kroatië. De ziekte is endemisch in Roemenië. Bij de vastgestelde gevallen in het Verenigd Koninkrijk en België, en bij enkele van de vastgestelde gevallen in de andere lidstaten, ging het om paarden afkomstig uit Roemenië. In 2011 werden haarden vastgesteld in Kroatië (7), in Duitsland (5), in Griekenland (1), in Hongarije (13), in Italië (76) en in Roemenië (422).
In 2012 werden (tot de maand augustus) haarden vastgesteld in Frankrijk (1) en Kroatië (1), in Duitsland (2), in Hongarije (5), in Italië (24) en in Roemenië (1000).
Duitsland identificeerde onlangs partijen paarden die illegaal vanuit Roemenië werden binnengebracht, waaronder ook paarden die besmet waren met equine infectieuze anemie.
Situatie in België
Equine infectieuze anemie werd in 2010 voor het eerst vastgesteld in België. Er werden 7 haarden geïdentificeerd waarbij alle besmette paarden afkomstig waren uit Roemenië. De besmette dieren werden geslacht of geëuthanaseerd en in de 7 betrokken bedrijven werden maatregelen ingevoerd waarbij verplaatsingen werden verboden en de overblijvende paarden serologisch moesten worden gevolgd. De maatregelen werden in alle bedrijven opgeheven nadat afwezigheid van de infectie 3 maand na afvoer van het besmette dier werd bevestigd.
Hoewel de Europese gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer in paarden vanuit Roemenië werden aangescherpt, is het probleem nog steeds niet opgelost :
Er werden tussen 2007 en 2009, 2085 Roemeense paarden binnengebracht in België ; een grote meerderheid daarvan heeft België verlaten, 95 op ons grondgebied aanwezige paarden werden getest en 34 zijn gestorven. Helaas kunnen 227 dieren als gevolg van een gebrekkige traceerbaarheid nagenoeg niet worden geïdentificeerd. Sommige van die paarden kunnen besmet zijn met equine infectieuze anemie en de infectie verspreiden;
In mei 2012 werd een nieuwe haard vastgesteld in de provincie Luik. 5 dieren van de haard waren geïnfecteerd. Ze werden geëuthanaseerd. Op 9 juli 2012 werd een geval van infectieuze anemie vastgesteld in een tweede bedrijf in de provincie Luik en dit op enkele kilometers van de eerste haard. Het getroffen dier werd geëuthanaseerd. Op 7 augustus 2012 werd een derde haard vastgesteld. De aangetaste pony werd eveneens geëuthanaseerd. De tot nog toe verzamelde gegevens wijzen op een verband tussen de 1ste uitbraak en de andere twee. Het onderzoek wordt voortgezet om alle dieren die besmet kunnen zijn en indien mogelijk de oorsprong van de infectie te kunnen identificeren. De dieren die in contact kwamen, worden beschouwd als verdacht van equine infectieuze anemie en moeten op deze ziekte getest worden. In afwachting moeten ze geïsoleerd worden om de verspreiding van de ziekte te voorkomen.
|
|
|
|