|
 |
|
BEVESTIGING VAN GEVALLEN VAN AMERIKAANS VUILBROED BIJ IMKERS IN LIERDE, GERAARDSBERGEN (PROVINCIE OOST-VLAANDEREN) EN ROCHEFORT (PROVINCIE NAMEN)
Het Voedselagentschap (FAVV) bevestigt nieuwe gevallen van Amerikaans vuilbroed bij imkers in Lierde, Geraardsbergen (provincie Oost-Vlaanderen) en Rochefort (provincie Namen).
De 2 gevallen in Oost-Vlaanderen werden ontdekt tijdens het epidemiologisch onderzoek dat werd uitgevoerd naar aanleiding van een andere haard in Geraardsbergen, begin deze maand. Beide bijenstanden bevinden zich in de schutkring van de eerste haard.
De haard in Rochefort staat volledig los van de eerder vastgestelde haarden.
Amerikaans Vuilbroed wordt veroorzaakt door de bacterie Paenibacillus larvae. Onder slechte omstandigheden gaat de bacterie over in een sporevorm. De sporen kunnen in extreme omstandigheden (droogte en koude) gedurende tientallen jaren overleven. Amerikaans vuilbroed is een broedziekte. Alleen jonge larven worden ziek. Oudere larven worden alleen aangetast bij een hoge infectiedruk. Volwassen bijen zijn zelf niet gevoelig, maar kunnen de ziekte wel doorgeven aan andere bijenvolken. Amerikaans vuilbroed kan de productiviteit gevoelig doen dalen en het bijenvolk doen wegkwijnen.
Elke bijenhouder waarvan de kolonies verdacht worden aangetast of besmet te zijn door deze ziekte moet hiervan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale Controle-eenheid (PCE) van het Voedselagentschap waarvan de bijenstand afhangt.
De aangetaste kolonies worden opgeruimd, de overige kolonies van de bijenstand worden ofwel geruimd ofwel wordt een kunstzwerm gemaakt. Bij een kunstzwerm haalt de imker de koningin en de volwassen bijen uit de kast en geeft ze een nieuwe korf. Het broed wordt vernietigd.
Er wordt door het FAVV in samenwerking met de burgemeester een beschermingsgebied met een straal van minimum 3 km rond de uitbraak afgebakend.
Maatregelen in de schutkring
Het is verboden bijen te vervoeren binnen het beschermingsgebied en de andere volken worden onderzocht om eventuele besmettingen te kunnen opsporen. De bijen en het materiaal van de imker mogen het beschermingsgebied niet verlaten.
Het is bovendien verboden aan de verenigingen voor bijenteelt, die materiaal ter beschikking van hun leden houden, dit aan bijenhouders uit de schutkring uit te lenen.
Men kan de risico’s beperken door :
- te imkeren met hygiëne en discipline en hierbij de goede bijenteeltpraktijken in acht te nemen (Gids voor goede bijenteeltpraktijken),
- niet te voeden met honing of stuifmeel van onbekende oorsprong,
- geen raten of ramen van onbekende oorsprong te gebruiken,
- na te gaan of het broed gezond is,
- contact met andere bijenvolken zo veel mogelijk te beperken,
- de ziekte vroegtijdig te herkennen en te melden.
Het volledig dossier over bijenziekten kan u raadplegen op onze website:
http://www.favv.be/bijenteelt/dierengezondheid/
CONFIRMATION DE CAS DE LOQUE AMÉRICAINE CHEZ DES APICULTEURS DE LIERDE, DE GRAMMONT (PROVINCE DE FLANDRE ORIENTALE) ET DE ROCHEFORT (PROVINCE DE NAMUR)
L'Agence alimentaire (AFSCA) confirme que de nouveaux cas de loque américaine ont été constatés chez des apiculteurs de Lierde, de Grammont (province de Flandre orientale) et de Rochefort (province de Namur).
Les deux cas de Flandre orientale ont été détectés durant l’enquête épidémiologique effectuée suite à un autre foyer à Grammont, début mai. Les 2 ruchers concernés sont situés dans la zone de protection du premier foyer.
Le cas de Rochefort n’a aucun rapport avec les autres cas constatés antérieurement.
La loque américaine est causée par la bactérie Paenibacillus larvae. Dans des conditions défavorables, la bactérie prend la forme de spores. Celles-ci peuvent survivre dans des conditions extrêmes (sécheresse et froid) pendant des décennies. La loque américaine est une maladie du couvain. Seules les jeunes larves sont malades.
Les larves plus âgées ne sont affectées que lors d’une pression élevée de l'infection. Les abeilles adultes ne sont pas sensibles, mais peuvent transmettre la maladie aux autres colonies. La loque américaine peut engendrer une diminution sensible de la productivité et faire dépérir la ruche.
Chaque apiculteur dont les colonies sont suspectées d’être affectées ou contaminées par cette maladie doit immédiatement en faire la déclaration à l'Unité Provinciale de Contrôle (UPC) où se trouve le rucher.
Les colonies infectées sont détruites. Quant aux autres colonies du même rucher, elles sont soit détruites, soit un essaim artificiel est créé. Pour créer un essaim artificiel, l'apiculteur prend la reine et les abeilles d’une ruche et il les met dans une nouvelle ruche. Le couvain est détruit.
Une zone de protection d'un rayon minimal de 3 km autour du foyer est délimitée par l’AFSCA en collaboration avec le bourgmestre.
Mesures dans la zone de protection
Il est interdit de transporter des abeilles dans la zone de protection et les autres colonies sont examinées afin de détecter une éventuelle contamination. Les abeilles et le matériel de l'apiculteur ne peuvent pas quitter la zone de protection. Il est également interdit aux associations d'apiculteurs, qui détiennent du matériel à la disposition de leurs membres, de le prêter aux apiculteurs à l’intérieur de la zone de protection.
Comment réduire les risques ?
- pratiquer l’apiculture avec hygiène et discipline en tenant compte des bonnes pratiques apicoles (Guide de bonnes pratiques apicoles),
- ne pas nourrir avec du miel ou du pollen d'origine inconnue,
- ne pas utiliser de cadres d’origine inconnue,
- vérifier si le couvain est sain,
- limiter le plus possible les contacts avec les autres colonies,
- détecter et notifier rapidement.
Le dossier complet sur les maladies des abeilles peut être consulté sur notre site web:
http://www.afsca.be/apiculture/santeanimale/
|
|